Onderzoeksbundel
- Alle typen sportaccommodaties zijn ondervertegenwoordigd in lagestatuswijken, waardoor sprake is van beperkt en eenzijdig aanbod. Fitnesscentra (32%) en voetbalaccommodaties (21%) vormen de helft van de sportaccommodaties in lagestatuswijken.
- Inwoners van plattelandsgebieden moeten verder reizen naar sportaccommodaties. In Delfzijl en omgeving moet 40% van de inwoners meer dan 5 kilometer reizen naar het dichtstbijzijnde zwembad en in Zeeuwsch-Vlaanderen moet 39% van de inwoners meer dan 5 kilometer reizen naar de dichtstbijzijnde sporthal.
- Er bestaan grote verschillen in sportdeelname tussen regio’s (van 53% in Zeeuwsch-Vlaanderen tot 74% in Zuidwest-Drenthe) en hiermee ook in het gebruik van sportaccommodaties.
- Flevoland heeft relatief weinig accommodaties per inwoner en ziet de druk op accommodaties toenemen tot 2028. Door de bevolkingsgroei neemt het aantal zwembadgebruikers toe met 21% en het aantal gebruikers van sportvelden met 16%. Uitgaande van de sportdeelnameambities worden nog meer gebruikers verwacht (37% extra zwembadgebruikers en 30% extra gebruikers van sportvelden).
- Zuid-Limburg kan door nastreven van sportdeelnameambities een overschot aan accommodaties voorkomen. Door de krimp en vergrijzing daalt het aantal gebruikers van gymzalen, sporthallen, sportvelden en fitnesscentra met 10% tot 2028. Maar mocht Zuid-Limburg de sportdeelnameambities realiseren dan is een toename van het aantal accommodatiegebruikers te verwachten.
Dit zijn enkele bevindingen uit het boek Sportaccommodaties in beeld van het Mulier Instituut dat op 24 januari wordt aangeboden aan Bart Zijlstra, directeur Sport van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, tijdens het Nieuwjaarsdiner van de Sport van Arko Sports Media in Wolfheze. Het boek Sportaccommodaties in beeld biedt op basis van de Sportatlas-database een uitgebreid overzicht van de spreiding van ruim 12.000 sportaccommodaties in Nederland en gaat in op verscheidene beleidsrelevante vragen ten aanzien van sportaccommodaties. Hiermee is Sportaccommodaties in beeld een mooie bundeling van verschillende kengetallen en kernindicatoren voor accommodatiebeleid en biedt het beleidsmakers aanknopingspunten voor een effectiever accommodatiebeleid.
Sportaccommodaties nemen een belangrijke plek in binnen het gemeentelijk sportbeleid. 85% van het gemeentelijk sportbudget wordt besteed aan bouw, beheer en exploitatie van sportaccommodaties. Een effectief accommodatiebeleid is daarmee van grote betekenis voor de lokale sport.
Minder sportaccommodaties in lagestatuswijken
De uitkomsten laten zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal accommodaties in relatie tot het aantal inwoners. In meer stedelijk gebied zijn over het algemeen minder accommodaties per 25.000 inwoners. Hockeyaccommodaties laten niet zozeer een relatie zien met stedelijkheid van gebieden, maar meer met gebieden waar deze sport (van oudsher) populair is en bevinden zich nabij de potentiële beoefenaars in de hogestatuswijken. Lagestatuswijken hebben ongeacht het type sportaccommodatie minder accommodaties dan op basis van het inwoneraantal verwacht mag worden. In deze wijken vormen fitnesscentra (32%) en voetbalaccommodaties (21%) de helft van de aanwezige sportaccommodaties.
Afstanden naar sportaccommodaties groter op het platteland
De afstanden tot sportaccommodaties zijn beperkt. De gemiddelde afstand voor de onderzochte accommodaties (zwembaden, voetbalaccommodaties, tennisaccommodaties en sporthallen) varieert van 1,6 kilometer voor voetbal tot 2,5 kilometer voor zwembaden. De afstand tot de sportaccommodatie blijkt samen te hangen met stedelijkheid; een beperkte afstand in stedelijk gebied en een grotere afstand in minder stedelijk gebied. In Delfzijl en omgeving moet 40% van de inwoners meer dan 5 kilometer reizen naar het dichtstbijzijnde zwembad en in Zeeuwsch-Vlaanderen moet 39% van de inwoners meer dan 5 kilometer reizen naar de dichtstbijzijnde sporthal.
Grote regionale verschillen in sportdeelname en accommodatiegebruik
De sportdeelname varieert naar regio, uitgaande van ten minste 12 keer sporten per jaar, tussen de 53% in Zeeuwsch-Vlaanderen en 74% in Zuidwest-Drenthe. Landelijk sport 65% van de bevolking ten minste 12 keer per jaar. Voor de sportbeoefening maakt 26% van de bevolking gebruik van de openbare weg (hardlopen, wielrennen, etc.). Fitnesscentra, sportvelden en overdekte zwembaden worden elk door 16% van de bevolking benut en sporthallen door 14% van de bevolking. Het accommodatiegebruik voor de sport is afhankelijk van de bevolkingssamenstelling en de sportdeelname en verschilt hierdoor sterk tussen regio’s.
Toekomstig accommodatiebeleid afhankelijk van sportdeelnameambities
Kijkend naar de toekomst wordt duidelijk dat sportdeelname en accommodatiegebruik sterk blijven verschillen tussen regio’s. Voor gebieden waar de krimp en/of de vergrijzing zich aandient is berekend, uitgaande van een trendmatige ontwikkeling in de sportdeelname, hoe groot de terugloop van het aantal sporters en de daling van de behoefte aan gemeentelijke accommodaties zal zijn. In Zuid-Limburg daalt door de krimp en vergrijzing tot 2028 het aantal gebruikers van gymzalen, sporthallen, sportvelden en fitnesscentra met 10%. Maar mocht Zuid-Limburg de sportdeelnameambities (van 65% naar 75%) realiseren dan is een toename van het aantal accommodatiegebruikers te verwachten. Flevoland daarentegen heeft in 2012 relatief weinig accommodaties per inwoner en ziet de druk op accommodaties toenemen tot 2028. Door de bevolkingsgroei neemt het aantal zwembadgebruikers toe met 21% en het aantal gebruikers van sportvelden met 16%. Uitgaande van de sportdeelnameambities worden nog meer gebruikers verwacht (37% extra zwembadgebruikers en 30% extra gebruikers van sportvelden). Hiermee is de insteek voor het lokale accommodatiebeleid sterk afhankelijk van het beoogde ambitieniveau voor de sportdeelname.
Zwembaden, voetbalaccommodaties en tennisaccommodaties onder de loep
Sportaccommodaties in beeld bevat verdiepende hoofdstukken voor drie wat betreft accommodatievraagstukken belangwekkende typen accommodaties, namelijk zwembaden, voetbalaccommodaties en tennisaccommodaties. Data van VSG, KNVB en KNLTB zijn hiertoe in een nieuw perspectief geplaatst. Hieruit is onder andere op te maken dat 60% van de openbare zwembaden eigendom is van gemeenten, maar dat de exploitatie slechts in een kwart van de gevallen in handen is van de gemeente. Ten aanzien van voetbalaccommodaties blijkt dat in regio’s waar grond duur is en ruimte schaars sprake is van een hoog percentage kunstgrasvelden en een hoog aantal voetbalvelden per accommodatie, hetgeen bijdraagt aan efficiënt ruimtegebruik. In minder stedelijke regio’s is meer aandacht voor de bereikbaarheid en het behoud van voetbalaccommodaties in kleine kernen en zijn voetbalvelden verdeeld over meer, maar kleinere, voetbalaccommodaties. Het tennishoofdstuk laat onder meer de spreiding zien in tennisaanbod, verschillen in eigendom en beheer van accommodaties en contributiehoogtes van de tennisverenigingen die gebruik maken van die accommodaties.